Betrouwbare hybride batterijoplossingen
Hybride batterij installeren
1. Installatieprogramma en -methoden
1.1 Lees de handleiding voor batterijmontage zorgvuldig door voordat u de batterij plaatst en volg de instructies in de handleiding.
1.2 Controleer de open circuit spanning van elke batterij met een multimeter. Als de open circuit spanning lager is dan 1,25 V*N/cel, moet de batterij worden opgeladen.
1.3 Controleer de consistentie van elk batterijpakket met een multimeter. Als de maximale en minimale spanning van de module hoger zijn dan 100 mV, moet de speciale laadkast de spanning van de batterijmodule nivelleren om consistentie te garanderen.
1.4 M6*12-schroeven moeten worden gebruikt voor de 7,2V-module met één stick en de 14,4V-module met twee sticks. Voor de 14,4V-module met drie sticks worden M5*10-schroeven gebruikt. Als de schroeven te lang zijn, kan de batterij beschadigd raken of gaan lekken.
1.5 Gebruik een speciale momentsleutel of schroevendraaier. Het koppel is ingesteld op M5, 5N; M6, 7N.
1.6 Het is aan te raden om een batterijbestand aan te maken waarin het batterijgebruik wordt vastgelegd, om zo de traceerbaarheid te vergemakkelijken.
2. Installatievoorzorgsmaatregelen
2.1 Alle installatiewerkzaamheden dienen door een vakman te worden uitgevoerd. In verband met hoogspanningswerkzaamheden dient u rekening te houden met de veiligheid.
2.2 De ventilator van de verwarming of airconditioner mag niet direct op de batterij gericht zijn. Het temperatuurverschil tussen de onderdelen van de batterijmodule mag niet meer dan 3 °C bedragen. De batterij moet worden beschermd tegen direct zonlicht, uit de buurt van vuur en niet in een omgeving met veel radioactieve straling, infraroodstraling, organische oplosmiddelen en corrosieve gassen.
2.3 De batterij is leeg en het product is opgeladen tijdens verzending. Daarom moet het product tijdens transport en installatie voorzichtig worden behandeld om kortsluiting te voorkomen. Het is ten strengste verboden om het te laten vallen, te breken, aansluitingen om te draaien, enz.
2.4 Vanwege de hoge spanning van de batterijmodule bestaat er gevaar voor elektrische schokken. Daarom moet de operator bij het installeren en verwijderen van het geleidende verbindingsstuk isolerend gereedschap gebruiken en isolerende handschoenen dragen.
2.5 Vuile aansluitstukken of losse verbindingen kunnen een slecht batterijcontact veroorzaken. Houd daarom het aansluitstuk bij de verbinding schoon en draai het aansluitstuk goed vast. Het aanhaalmoment mag echter niet groter zijn dan de torsie bij het vastdraaien van de moer (M5 is 5N; M6 is 7N). Dit om te voorkomen dat er vervorming optreedt in de aansluitingen.
2.6 Draai de polariteit van de batterij niet om.
2.7 Indien er tijdens het gebruik abnormale omstandigheden worden geconstateerd, dient de oorzaak van de storing tijdig te worden gevonden en dient de batterij tijdig te worden vervangen (bijvoorbeeld: de batterijspanning is abnormaal hoog of laag, de batterijbehuizing en het deksel zijn gebarsten of vervormd, of er lekt elektrolyt en de batterijtemperatuur is abnormaal, etc.).
2.8 Alle oplaadinstrumenten moeten regelmatig worden gecontroleerd om de nauwkeurigheid en geldigheid van de weergegeven getallen te garanderen en om te voorkomen dat onjuiste weergegeven waarden de levensduur van de batterij beïnvloeden.
3. Transport en opslag
3.1 Vanwege de zware accu moet u bij het vervoeren goed opletten welke transportmiddelen u gebruikt en is het ten strengste verboden om de accu om te rollen en te gooien.
3.2 De batterij wordt geleverd met stroom. Er moet worden voorkomen dat er kortsluiting ontstaat tijdens het transport.
3.3 De accu kan vóór installatie worden bewaard bij een omgevingstemperatuur van 0-35 °C. De opslaglocatie moet droog, schoon en geventileerd zijn; de opslagperiode mag niet langer dan 3 maanden duren. Accu's die langer dan 3 maanden worden opgeslagen, moeten vóór gebruik worden opgeladen en onderhouden.
3.4 Zorg dat de batterij niet in aanraking komt met vloeistoffen en laat er geen metalen verontreinigingen in vallen.
3.5 Wanneer de gebruikte accu moet worden opgeslagen, dient deze vóór opslag volledig te worden opgeladen en vervolgens te worden opgeslagen volgens de opslagvereisten.
4. Overige opmerkingen
4.1. Wanneer de accu wordt gebruikt en opgeladen, dient deze te worden opgeladen met een speciale lader of testapparatuur binnen het aangegeven temperatuurbereik. Het is niet toegestaan om de positieve en negatieve polen om te keren, de aangegeven laadstroom te overschrijden of de aangegeven laadtijd te overschrijden.
4.2. Het is ten strengste verboden om uitsluitend constante stroom te gebruiken bij het opladen.
4.3. Het is verboden de batterij in vuur te leggen of te verhitten.
4.4. Geleidende stoffen, zoals metaal, mogen niet rechtstreeks met de positieve en negatieve polen van de batterij worden verbonden.
4.5. Het is verboden de batterij te ontleden.
4.6. Het is verboden de batterij te wijzigen of te beschadigen.
4.7. Het is verboden om de batterij te solderen.
4.8. Zorg ervoor dat de batterij niet in contact komt met water, zeewater of andere oxidanten.
4.9. Het is verboden de batterij te slaan, ruw te maken, te doorboren of er schokken op toe te brengen.
4.10. Het is verboden batterijen te gebruiken die niet bij het apparaat passen.
4.11. De loog in de batterij is zeer bijtend en kan brandwonden veroorzaken. Als de loog in contact komt met ogen, huid of kleding, was deze dan onmiddellijk grondig met veel kraanwater of ander schoon water gedurende meer dan 15 minuten en raadpleeg onmiddellijk een arts.
4.12. Als de batterij van het apparaat niet goed werkt, raadpleeg dan de waarschuwingen en de handleiding van het apparaat.
4.13. Zorg ervoor dat de schakelaar is uitgeschakeld wanneer het apparaat de batterij niet meer gebruikt. Anders kan er lekkage ontstaan. Wanneer de batterij langere tijd niet wordt gebruikt, moeten beide uiteinden volledig worden losgekoppeld van andere apparaten om te voorkomen dat de batterij open blijft staan. Wanneer u de batterij samen met de lader opbergt, moet u ervoor zorgen dat de ruststroom van de lader zeer laag is (aanbevolen minder dan 5 μA). Voorkom dat de batterij een lus vormt met de lader en dat de batterij langdurig te ver wordt ontladen, wat lekkage, opladen en prestaties kan veroorzaken.
4.14. Het is ten strengste verboden om oude en nieuwe batterijen van hetzelfde type met verschillende of verschillende laadtoestanden te mengen, of om ze te mengen met batterijen met verschillende capaciteiten, modellen of merken.
4.15. Wanneer twee of meer batterijen van hetzelfde type samen worden gebruikt, moet worden gegarandeerd dat ze zich in dezelfde staat bevinden.
16. Als u merkt dat de nieuwe batterij alkali, koorts of andere afwijkingen veroorzaakt, stop dan onmiddellijk met het gebruik ervan. Als er vuil op de batterijpolen zit, veeg deze dan schoon met een zachte, droge doek om slecht batterijcontact, lekkage of gebruik te voorkomen.
4.17. De batterij moet worden bewaard of gebruikt in een daarvoor bestemde, droge, warmteafvoerende omgeving (zoals aangegeven in het gegevensblad, bedraagt de temperatuur voor langdurige opslag van de batterij -20 °C tot 35 °C). Bewaar of gebruik de batterij in een speciale ruimte en bewaar er geen andere voorwerpen in de buurt, waaronder ontvlambare of explosieve materialen.
4.18. Wanneer de batterij gedurende een langere periode niet gebruikt wordt, dient deze eens per 3 maanden geactiveerd te worden. De activeringsmethode dient aan ons doorgegeven te worden.